Introductie

Sommige terreinen van onderzoek, beleid en methoden zijn inherent en onvermijdelijk controversieel en omstreden. Zelfs op deze terreinen, en zelfs al blijft ons begrip zich ontwikkelen en is het altijd voor verbetering vatbaar, bestaat over bepaalde kwesties echter brede consensus onder onderzoekers, beleidsmakers en mensen uit de praktijk. Deze informatie is doorgaans niet toegankelijk voor het bredere publiek. In tegendeel, alleen de ongewone, nieuwe ontdekkingen krijgen veel aandacht. Desondanks is het belangrijk dat kennis op het gebied van rehabilitatie, re-integratie en reclassering toegankelijk wordt gemaakt voor het grote publiek, politici, beleidsmakers en werkers in het veld. De laatsten zijn vaak deskundigen in de lokale praktijk maar hebben niet altijd toegang tot informatie en onderzoek met betrekking tot zaken die zich elders op hun werkterrein afspelen. In de publieke discussie, besluitvorming en professionele ontwikkeling en innovatie dient ook met zowel academische als professionele kennis rekening te worden gehouden. Voor ons is de presentatie van dergelijke gegevens zelfs belangrijker binnen een domein waarin emotie, intuïtie en ‘gezond verstand’ in het publieke debat de boventoon lijken te voeren.

De Europese koepelorganisatie voor reclasseringsorganisaties (CEP) heeft de onderzoeksgroep Working with Mandated Clients (werken met onder toezicht gestelde cliënten) van de Hogeschool Utrecht verzocht wetenschappelijke informatie over verschillende onderwerpen op het gebied van reclassering te verzamelen en te organiseren. Op de site Probation Works wordt beknopte en toegankelijke maar hoogwaardige wetenschappelijke informatie geboden op het professionele gebied van rehabilitatie van daders, die relevant is voor het grote publiek, politici, beleidsmakers en werkers in het veld. Deze informatie wordt gepresenteerd in de vorm van vragen en antwoorden. Academische kennis wordt gecombineerd met toegepaste wetenschappelijke kennis uit de wereld van taakstraffen. Toonaangevende experts over de verschillende onderwerpen werden verzocht een bijdrage te leveren.

De redactie bestaat uit dr. René Butter van de Hogeschool Utrecht, prof. dr. Fergus McNeill van de Universiteit van Glasgow en dr. Ioan Durnescu van de Universiteit van Boekarest.


Vragen

Door: Rob Canton

De Montfort Universiteit, Leicester

Met de pogingen een antwoord te vinden op de vraag waarom mensen misdrijven plegen kan een hele bibliotheek worden gevuld. Tegenwoordig vragen veel criminologen zich af of dit überhaupt wel de juiste vraag is. De (omstreden) definities van criminaliteit hebben betrekking op een zodanig grote verscheidenheid van gedrag dat geen enkele verklaring volledig afdoende kan zijn. Sommige wetenschappers hebben het probleem benaderd vanuit de vraag wat daders anders maakten hebben geprobeerd biologische (vaak genetische) verschillen, psychosociale verschillen (wellicht terug te voeren op jeugdervaringen) of sociologische verschillen (rekening houdend met invloeden van de maatschappij in ruimere zin en invloeden van culturele en sociaaleconomische aard) te vinden. In veel van deze onderzoeken zijn al deze factoren terug te vinden. De criminologie is hier echter selectief en stelt meestal vragen over bepaalde typen misdrijf terwijl andere over het hoofd worden gezien. (Wie doet onderzoek naar een gen dat de hebzucht van witteboordencriminelen of de geweldsmisdrijven van staatshoofden verklaart?) Er is bij deze onderzoeken sprake van twijfelachtige aannames, bijvoorbeeld dat de meeste mensen nooit misdrijven plegen (er is veel reden om aan te nemen dat de meesten van ons gedurende ons leven een of meerdere misdrijven plegen) en dat er verschillen bestaan tussen criminelen en andere mensen. Zelfs de grootste veelplegers gedragen zich vrijwel altijd zoals alle andere mensen.

Met betrekking tot reclasseringswerk luidt een invloedrijk onderzoeksresultaat dat veel criminelen een gebrekkig denkvermogen en cognitieve beperkingen hebben. Dit zou gepaard gaan met een beperkt vermogen tot het goed overdenken van de gevolgen van hun daden maar kan ook in verband worden gebracht met een scala van andere beperkingen in het denkvermogen en sociale vaardigheden alsmede met verminderde empathie met slachtoffers en anderen. Aangezien er tussen denken, gedrag en gevoelens een nauw en wederzijds verband bestaat, zijn deze inzichten gebruikt bij de ontwikkeling van programma’s met betrekking tot crimineel gedrag vanuit de cognitieve gedragstherapie (merk op dat het accent op verbanden tussen denken, die in de programma’s ter sprake komen, en gedrag er soms toe heeft geleid dat het belang van gevoelens te weinig en soms helemaal niet in beschouwing is genomen).

Reclasseringsmedewerkers zijn zich echter bewust van de enorme maatschappelijke problemen waar veel van hun cliënten mee te kampen hebben. Ofschoon het niet waar is dat cognitief behaviorisme de betekenis van maatschappelijke factoren ontkent, bestaat het risico dat door de gerichtheid op denken, gedrag en gevoelens van personen andere manieren om criminaliteit te begrijpen worden gemarginaliseerd, met name de verbanden tussen het plegen van misdrijven en maatschappelijke achterstelling en onrechtvaardigheid. Deze kritiek is des te scherper als het gaat om de positie van groepen, misschien vooral vrouwen en criminelen uit etnische minderheidsgroepen, wier criminele gedrag en ervaringen met het strafrecht zich slechts volledig laten begrijpen in een bredere sociaal-politieke context. Onderzoek naar beëindiging van crimineel gedrag en het ‘Good Lives Model’ (van re-integratie van criminelen) zijn een eerste aanzet om hierin verandering te brengen door te wijzen op het belang van maatschappelijke integratie en de overtuiging dat rehabilitatie en de beëindiging van crimineel gedrag niet alleen vragen om verandering in de houding en het gedrag van een persoon maar ook om eerlijke maatschappelijke kansen om tot een leven te komen waarin voor criminaliteit geen plaats is. Zo bezien heeft de reclassering de verantwoordelijkheid om de maatschappij aan te moedigen maatschappelijke integratie te ondersteunen en haar cliënten toegang te verschaffen tot de diensten en mogelijkheden die zij nodig hebben, en zich niet louter te richten op individuele invloeden op crimineel gedrag.

Door: Lila Kazemian

City University of New York

De waarde en het belang van onderzoek naar beëindiging van crimineel gedrag, met name voor interventiepogingen na reeds gepleegde misdrijven, zijn in de literatuur veelvuldig benadrukt. Voorspellende factoren van beëindiging van crimineel gedrag kunnen worden ondergebracht in vier hoofdcategorieën: biologische, sociologische, cognitieve en psychosociale factoren.

Biologische voorspellende factoren van beëindiging van crimineel gedrag

Naast de rechtstreekse invloeden van het ouder worden op beëindiging van crimineel gedrag en biologische veranderingen die leiden tot verminderd crimineel gedrag naarmate personen ouder worden, is de rol van genetische factoren op het beëindigingsproces van crimineel gedrag onderwerp van recent onderzoek geweest. Daarin zijn aanzienlijke genetische invloeden aangetoond op zowel het huwelijk als de beëindiging van crimineel gedrag. Uit de bevindingen bleek dat het huwelijk een belangrijke voorspellende factor voor beëindiging van crimineel gedrag is, zelfs als met genetische invloeden rekening wordt gehouden, maar dat het effect daarvan aanzienlijk minder was.

Sociale voorspellende factoren van beëindiging van crimineel gedrag

In veel onderzoek naar beëindiging van crimineel gedrag is aandacht voor het belang van sociale betrekkingen in het beëindigingproces van crimineel gedrag, vooral huwelijk en werk. Beëindiging van crimineel gedrag wordt gezien als een geleidelijk proces dat wordt veroorzaakt door een samenbundeling van sociale banden. Zo zouden huwelijk en de zekerheid van werk een grotere invloed op de beëindiging van crimineel gedrag hebben wanneer daarvan gelijktijdig sprake is. Naast de rechtstreekse invloed van toenemende sociale controle bevorderen huwelijk en werk de beëindiging van crimineel gedrag door verandering in de routinematige activiteiten van de persoon in kwestie en door beperking van diens toegang tot criminele mogelijkheden. Evenzo zijn er auteurs die stellen dat huwelijk en werk de beëindiging van crimineel gedrag bevorderen door toename in de interactie met de echtgenoot of echtgenote en/of pro sociale collega’s op het werk en doordat er minder tijd is voor potentieel ‘foute’ vrienden.

Uit de beroemde analyse van jeugdige delinquenten in de jaren vijftig (de Glueck-mannen) kwam naar voren dat het leger een belangrijk keerpunt was in het beëindigingsproces van crimineel gedrag, maar in de analyses van meer hedendaagse proefpersonen komt een ander beeld naar voren. Er is meer onderzoek nodig op basis van hedendaagse proefpersonen die in militaire dienst zijn geweest.

Gelet op de verschillende wettelijke beperkingen die personen met een strafblad zijn opgelegd, vormt maatschappelijk beleid (evenals informele reacties binnen het gezin of de samenleving) dat het ‘opplakken van etiketjes’ en stigmatisering bevordert ook een belangrijke belemmering voor pogingen om crimineel gedrag te beëindigen.

Cognitieve voorspellende factoren van beëindiging van crimineel gedrag

In de literatuur is uitgebreid gediscussieerd over de cognitieve factoren die een rol spelen bij het beëindigingproces van crimineel gedrag in de theorie over cognitieve transformatie, gedefinieerd als cognitieve verschuivingen die het beëindigingproces van crimineel gedrag bevorderen. Er worden vier stappen in processen van cognitieve transformatie beschreven. Bij de eerste stap moet de dader openstaan voor verandering. Bij de tweede stap stelt de dader zich via een proces van zelfselectie bloot aan pro sociale ervaringen die het beëindigingproces van crimineel gedrag stimuleren (zoals werk en dergelijke). Bij de derde stap houdt de dader vast aan een nieuwe pro sociale en niet-criminele identiteit. Bij de laatste stap vindt een verschuiving plaats in de perceptie van de criminele levensstijl; de negatieve gevolgen van criminaliteit worden duidelijk.

Verschillende auteurs hebben het belang onderstreept van identiteitsverandering in het beëindigingproces van crimineel gedrag en stelden dat voormalige daders, willen zij crimineel gedrag beëindigen, een overtuigende, geloofwaardige en positieve identiteit voor zichzelf moeten ontwikkelen en op enigerlei wijze hun verleden van hun huidige ‘ik’ moeten scheiden.

Andere cognitieve factoren die in de literatuur betreffende beëindiging van crimineel gedrag ter sprake komen, omvatten onder meer technieken van neutralisering en vaststelling van schuld, optimisme over het welslagen van het beëindigingsproces van crimineel gedrag alsmede wilskracht en vastberadenheid. Hoewel drugsgebruik een gedragsindicator is, heeft het wel invloed op cognitieve processen en blijkt het een belangrijk obstakel te vormen voor succesvolle beëindiging van crimineel gedrag.

Psychosociale voorspellende factoren van beëindiging van crimineel gedrag

Een van de meest interessante aspecten van het beëindigingsproces van crimineel gedrag heeft te maken met de wijze waarop individuele aanleg en gebeurtenissen in het leven samenkomen om dit proces te bevorderen. Veel onderzoekers zijn het erover eens dat beëindiging van crimineel gedrag waarschijnlijk optreedt als gevolg van de gecombineerde invloed van sociale en cognitieve factoren. Uit andere bevindingen blijkt dat subjectieve toestanden directe en indirecte invloed uitoefenen op recidivisme via hun invloed op sociale omstandigheden. Personen met een positieve instelling en aanmoedigende sociale netwerken zijn beter toegerust om problemen het hoofd te bieden, verleidingen te weerstaan en tegenslagen te verwerken, mits de obstakels niet van buitensporige aard zijn. Beëindiging van crimineel gedrag wordt dan beschouwd als een proces waarbij de dader wordt beïnvloed door een systeem van interactie tussen verschillende interne en externe factoren

Door: George Mair

Liverpool Hope Universiteit

Veroordelen is een ingewikkeld en genuanceerd proces. De beslissing welke straf een dader moet worden opgelegd wordt genomen door rechters die over betrekkelijk weinig onafhankelijke en onpartijdige informatie over de dader beschikken en weinig weten van de dader, zijn omstandigheden of de ruimere context waarbinnen het misdrijf zich heeft voltrokken. Vooral wanneer sprake is van twee partijen die tegenover elkaar staan, geeft de verdediging van de verdachte een zo positief mogelijke draai aan de zaak om voor haar cliënt een milde straf te realiseren, terwijl de eisende partij doorgaans uit is op een hoge straf en van de dader een dienovereenkomstig beeld probeert te schetsen.

Op dit toneel van sterke vooringenomenheid en tegenstrijdige beweringen kunnen reclasseringsmedewerkers een ‘objectievere’ beoordeling van de dader geven en de voor- en nadelen van eventuele veroordelingen tegenover elkaar plaatsen. Hoewel de reikwijdte van door de reclassering opgestelde gerechtelijke verslagen specifieker is toegespitst en de in sommige rechtsgebieden toegestane tijdsduur voor het opstellen van een verslag is bekort (in Engeland en Wales is het aantal mondelinge verslagen op de dag van de terechtzitting zelf de afgelopen tien jaar bijvoorbeeld enorm toegenomen), kunnen reclasseringsmedewerkers een redelijk onafhankelijke mening geven over de wijze waarop een dader naar verwachting op een vonnis zal reageren. Omdat we weten dat een straf waarschijnlijk zal worden voltooid en de kans op recidiven kleiner is naarmate de dader positiever reageert op de straf (indien de dader de straf als legitiem ervaart), is het advies van reclasseringsmedewerkers van onschatbare waarde bij het veroordelingsproces. Uit veel onderzoek is gebleken dat het overeenstemmingspercentage tussen reclasseringsvoorstellen en gerechtelijke vonnissen hoog is. Ook al kunnen hier andere redenen aan ten grondslag liggen (bijvoorbeeld het voorspellen van gerechtelijke uitspraken door de reclasseringsmedewerkers), heeft het er alle schijn van dat de invloed van reclasseringsmedewerkers op de besluitvorming door middel van informatie en advies aan rechters aanzienlijk is.

Reclasseringsmedewerkers zijn in dit alles echter geen belangeloze partij. Het bieden van advies aan de rechter vormt een belangrijk onderdeel van het bevorderen van taakstraffen ten behoeve van de samenleving. In de eerste plaats kunnen de reikwijdte en combinatie van dergelijke maatregelen gecompliceerd zijn en moeten rechters zich bewust blijven van de beschikbaarheid en mogelijkheden van taakstraffen als doeltreffende gerechtelijke maatregelen. In de tweede plaats kunnen reclasseringsmedewerkers door taakstraffen te bevorderen strengere strafmaatregelen wellicht voorkomen en aldus daders vrijheidsstraffen besparen. Dit leidt tot minder gedetineerden in gevangenissen en tot het gebruik van humanere en doeltreffender straffen. Taakstraffen zijn namelijk minstens zo succesvol als vrijheidsstraffen gebleken, als het gaat om het aantal herhaalde veroordelingen, en zijn bovendien veel goedkoper. In de derde plaats is de vraag gerechtvaardigd wie de rechter voortdurend zouden wijzen op minder vrijheidsstraffen en een weloverwogen benadering van het vonnissen als er geen reclasseringsmedewerkers zijn die taakstraffen actief bevorderen? Dit kan een kleine maar belangrijke rol spelen om de groei van een cultuur van vrijheidsstraffen te vertragen, zelfs al is het ijdele hoop dat daarmee het tij kan worden gekeerd.

Reclasseringsmedewerkers hebben geen kraam waarin zij hun waren kunnen uitstallen; alleen in de rechtbank kunnen zij hun diensten aanbieden aan hun belangrijkste klanten: de rechters. Ofschoon het de hoofdtaak van reclasseringsmedewerkers is om in de samenleving toezicht op daders te houden, is hun meest invloedrijke rol wellicht advies verstrekken ten behoeve van het veroordelingsproces en aldus het gebruik van taakstraffen te bevorderen.

Door: Fergus McNeill

Universiteit van Glasgow

In de meeste rechtsgebieden is de vermindering van recidieven al geruime tijd een van de hoofddoelen van reclassering. De beoordeling van de doeltreffendheid van reclassering in dit opzicht is echter allesbehalve eenvoudig.

Enerzijds is het optreden van recidieven niet gemakkelijk te meten; de graadmeter daarvan – herhaalde veroordeling – is het product van een reeks sociale processen (en elk proces kan vooringenomenheid met zich meebrengen). Bovendien worden recidive verschillend gedefinieerd en verschillend gemeten op verschillende plaatsen (herhaalde arrestatie, herhaalde veroordeling en herhaalde detentie) en over verschillende tijdsperioden; daarnaast wordt bij binaire (ja/nee) maatregelen van recidive geen rekening gehouden met de ernst en frequentie van recidive.

Anderzijds is ‘reclassering’ geen op zichzelf staande of uniforme interventie van een gemakkelijk definieerbare soort. Reclasseringstoezicht is er in allerlei vormen waarbij veel verschillende juridische voorwaarden, interpersoonlijke processen en interventiebenaderingen een rol spelen. Zelfs wanneer bevelen tot plaatsing onder gerechtelijk toezicht formeel hetzelfde lijken, hangt de aard van het toezicht (en de invloed daarvan) in hoge mate af van de relatie tussen de toezichthouder en de onder toezicht geplaatste persoon.

En als de resultaten al moeilijk te meten zijn en de processen al moeilijk zijn te definiëren en te beschrijven, is de context waarin de reclassering plaatsvindt op essentiële manieren ook zeer variabel. Een van de contextuele aspecten is bijvoorbeeld het profiel van de cliënten. Hoewel reclassering qua recidive in veel landen tot betere resultaten leidt, is het verschil in recidivepercentages grotendeels gerelateerd aan verschillen in de groep die reclassering is opgelegd en de groep gedetineerden; bij de laatste groep is de kans op recidive veel groter. Wanneer met deze verschillen rekening wordt gehouden, levert reclassering nog steeds betere resultaten dan detentie maar zijn de verschillen marginaler dan we zouden willen. Bovendien weten we niet of deze het gevolg zijn van de positieve effecten van reclassering of de negatieve effecten van detentie.

Een tweede contextuele factor is de bredere maatschappelijke context. Het lijkt duidelijk dat een bevel tot plaatsing onder gerechtelijk toezicht meer kans van slagen heeft als de onder toezicht gestelde cliënt gemotiveerd is, door diens familie wordt gesteund, veel mogelijkheden heeft op een baan op een bloeiende arbeidsmarkt, toegang heeft tot uitstekende gezondheidszorg en sociale voorzieningen, veilige en goede huisvesting heeft, en waarbij het grote publiek niet zozeer uit is op gevangenisstraf en uitsluiting en dergelijke. Onder dergelijke omstandigheden is er niet zozeer sprake van resultaten van doeltreffende reclassering als wel van gevolgen van haar maatschappelijke en structurele context.

Uit een van de weinige studies waarin systematisch de verbanden tussen reclassering en beëindiging van crimineel gedrag zijn onderzocht, kwam aanvankelijk naar voren dat de motivatie van reclassering en de maatschappelijke context een veel grotere rol speelden bij de verklaring van beëindiging van crimineel gedrag dan de inhoud of de kwaliteit van toezicht. De groep van voormalige personen die reclassering ondergingen werd ruim tien jaar gevolgd. Daarbij kwam aan het licht dat reclassering een positief effect kan hebben en soms ook heeft, maar niet altijd zo snel als we zouden willen. Waar reclasseringsmedewerkers goede relaties opbouwen met cliënten met reclassering en nuttig en opbouwend werk verrichten, zijn zij in staat het ‘zaad der verandering’ te zaaien maar niet verandering te bewerkstelligen. Deze manier van denken over de reclasseringseffecten – essentieel als relationeel geconstrueerde, geleidelijke invloed op positieve menselijke ontwikkeling – ligt meer in de lijn van de theorie van en het onderzoek naar beëindiging van crimineel gedrag in het algemeen alsmede van sommige aspecten van de opkomende literatuur rond de vraag ‘Wie werkt?’.

Onze voorlopige conclusie moet daarom wellicht luiden dat sommige vormen en ervaringen van toezicht op reclassering die op bepaalde manieren door bepaalde soorten toezichthouders worden uitgeoefend, ondersteuning bieden en kunnen bieden bij beëindiging van crimineel gedrag en recidive terugdringen, maar dat dit ‘effect’ niet alleen wordt getemperd door de wijze waarop we verandering meten maar ook door de maatschappelijke en relationele contexten waarin het wordt ondersteund of gefrustreerd.

Door: Rob Allen

Mededirecteur, Justitie en Gevangeniswezen

Onderzoek naar de publieke opinie ten aanzien van wat gerechtigheid is, is moeilijk te interpreteren omdat de onderzoeksresultaten sterk afhankelijk zijn van de specifieke formulering van de gestelde vragen. In een recent onderzoek in het Verenigd Koninkrijk werd aangetoond dat taakstraffen door 80 procent van het publiek als een milde straf werden beschouwd. De meeste mensen zijn echter niet op de hoogte van de alternatieven die de rechters in hun specifieke rechtsgebieden tot hun beschikking hebben. Zelfs toezicht, in de meeste landen de meest gebruikte en oudste vorm van taakstraf, is bij veel mensen nauwelijks bekend. Zonder uitleg van wat taakstraffen feitelijk inhouden, is het lastig te weten waarop de opvattingen van het publiek over de rol van reclassering in gerechtigheid of straf zijn gebaseerd. Maar heel weinig mensen noemen reclassering spontaan als een manier om misdaad tegen te gaan en noemen vaker de politie of zelfs scholen.

Anderzijds is het in deze tijd van ‘strafpopulisme’ belangrijk om goed gefundeerde standpunten over reclassering te verzamelen. Daarom werd in een recent onderzoek eerst de betekenis van verschillende reclasseringsactiviteiten toegelicht voordat de respondenten werden verzocht daarover een mening te geven. Ondanks methodologische problemen komen daaruit enkele consistente bevindingen naar voren. Allereerst blijkt uit vergelijkend onderzoek dat opvattingen over straf van land tot land sterk verschillen. Tijdens een onderzoek in 2000 kwam de vraag aan de orde hoe de veroordeling van een inbreker moest luiden. In Groot-Brittannië en Nederland koos een meerderheid voor gevangenisstraf, terwijl op het Europese vasteland en in Scandinavië taakstraf de populairste optie was. Ten tweede hadden kritische kanttekeningen die men bij reclassering en taakstraffen plaatste niet alleen te maken met de adequaatheid van de straf maar ook met de kwaliteit van de tenuitvoerlegging. Men vond niet dat reclasseringsfunctionarissen in vergelijking met de politie goed werk leverden en soms vond men dat criminelen er met slap toezicht gemakkelijk van afkwamen. Ten derde werden deze standpunten vaker door de media gevoed dan dat ze berustten op ervaringen uit de eerste hand. In een recent onderzoek met betrekking tot Engelse kranten bleken negatieve opvattingen ten aanzien van taakstraf tweemaal zo vaak voor te komen als positieve opvattingen, wat lijkt te duiden op een ingewortelde vijandigheid. Een onderzoek in Ierland bracht aan het licht dat de berichtgeving over reclassering voor het merendeel hetzij positief hetzij neutraal was, maar dat er recentelijk een verschuiving heeft plaatsgevonden naar een negatiever sentiment.

Er zijn verschillende indicaties over de wijze waarop de steun van het publiek kan worden versterkt. Waar taakstraf leidt tot tastbare voordelen voor een buurt kan deze positieve reacties bij de buurtbewoners losmaken. Huisarrest en de elektronische enkelband kunnen ook op steun rekenen nadat deze opties zijn uitgelegd. Men accepteert ook dat voor sommige typen criminelen een andere behandeling vereist is, vooral voor degenen die aan psychische aandoeningen lijden, voor drugsverslaafden en voor vrouwen met kleine kinderen.

Merk op dat statistische argumenten over de doeltreffendheid van andere straffen dan detentie doorgaans minder invloed hebben dan argumenten over de waarden en principes die daaraan ten grondslag liggen: terugbetaling, genoegdoening en leren ‘hoe goede mensen leven’ klonken in een recent onderzoek sterk door. Het heeft er dus alle schijn van dat naast betere voorlichting een beroep op de emotie noodzakelijk is. Het benadrukken van de strafaspecten van reclassering – bijvoorbeeld criminelen reflecterende oranje hesjes laten dragen – kan echter afbreuk doen aan de onderliggende waarden van reclassering. Het is aantoonbaar dat reclassering nooit een zodanige beperking op vrijheid kan hebben of criminelen nooit zo sterk kan straffen als detentie dat kan. Bij pogingen aan het rechtvaardigheidsgevoel van het publiek tegemoet te komen moet daarom worden getracht het begrip van gerechtigheid te beïnvloeden en een sterk en onderscheidend beeld te ontwikkelen van de rol van reclassering

Door: Maurice Vanstone

Detentie mag niet de bedoeling hebben permanente schade aan te richten maar is een weloverwogen gerechtelijke vorm van pijn toebrengen. De kernproblemen van re-integratie van gedetineerden (of wat sommigen de terugkeer in de maatschappij noemen) komen uit deze paradox voort. Detentie kan inderdaad veel onbedoelde gevolgen hebben en kan vanwege haar overweldigende sociale omgeving de kansen op geslaagde re-integratie ondermijnen. Daaruit volgt dat het herstel van de door detentie veroorzaakte schade en het oplossen van de problemen die gedetineerden naar de gevangenis meenemen essentieel is, willen zij een constructief leven zonder criminaliteit leiden en wil de maatschappij afdoende bescherming genieten.

Al meer dan vijftig jaar komen uit onderzoek – in Scandinavië, Roemenië, het Verenigd Koninkrijk en Amerika – de vele problemen naar voren waarmee gedetineerden na hun vrijlating te maken krijgen, zoals huisvesting, opleiding, familieproblemen, verslaving, psychische gezondheid, omgaan met woede, en een gebrekkig probleemoplossend vermogen en denkvermogen. Daarnaast blijkt uit onderzoek dat gedetineerden uit etnische minderheden te maken krijgen met victimisatie en dat vrouwen hebben te kampen met problemen die samenhangen met geweld van partners, seksueel misbruik, sociale isolatie en zelfbeschadiging. Beleidsverschuivingen tegen het einde van de twintigste eeuw (het meest recentelijk in Roemenië) bevestigen dat deze obstakels voor succesvolle re-integratie onder andere kunnen worden weggenomen door de banden tussen gedetineerde, familie en samenleving te versterken. Reclassering is in haar verschillende hoedanigheden overal ter wereld altijd met dit soort werk geassocieerd.

Welke positieve invloed heeft reclassering dan op re-integratie? Het eerlijke antwoord luidt dat de resultaten van alle onderzoeken tezamen geen duidelijkheid bieden: Joan Petersilia wijst erop dat er te weinig methodologisch adequate onderzoeken beschikbaar zijn om zekerheid te verschaffen. Vanwege de grote verscheidenheid van problemen en de maatschappelijke, politieke en organisatorische factoren die een rol spelen, is succesvol re-integratiewerk in elk geval ontegenzeggelijk afhankelijk van de betrokkenheid van verschillende instanties. De kwestie draait daarom eerder rond beoordeling van de rol van reclassering in een breder proces van sociale re-integratie. Ondanks deze onzekerheid werpen de beschikbare bevindingen enig licht op componenten van de rol van reclassering die tot succes kunnen leiden.

Volgens onderzoek moet deze rol worden gefundeerd op algemenere bevindingen uit onderzoek met betrekking tot wat nu beëindiging van crimineel gedrag wordt genoemd. In samenwerking met belangrijke andere partijen moet reclassering daarom gericht zijn op de problemen rond criminaliteit alsmede op het gedrag en denken dat tot detentie heeft geleid, en een van de gedetineerde uitgaand proces van verandering bevorderen en stimuleren, waarbij het belang wordt erkend van en rekening wordt gehouden met:

  • het vermogen van de desbetreffende persoon om met persoonlijke en praktische problemen om te gaan (negatieve reacties op alledaagse probleemsituaties blijken namelijk tot recidive te leiden);
  • de specifieke behoeften van de desbetreffende cliënt (en niet zozeer ervan uitgaan dat cliënten allemaal dezelfde behoeften hebben);
  • de door de familie en andere belangrijke mensen in het sociale netwerk van de cliënt te leveren bijdrage;
  • strategieën om terugval te voorkomen; en
    geschikte doorverwijzingen naar andere instanties die bij sociale re-integratie van nut kunnen zijn.

De mogelijkheden voor succes van de re-integratiestrategie worden verstrekt indien de reclasseringsmedewerkers vertrouwen en respect ontwikkelen en:

  • continuïteit in de werkrelatie bieden;
  • de werkzaamheden met de cliënt vóór de vrijlating (dus in de gevangenis) beginnen;
    de cliënt met behulp van een cognitief motivationeel programma bijstaan in het proces van motivatie;
  • de cliënt helpen een breder spectrum aan vaardigheden te ontwikkelen en deze aan te passen;
  • de cliënt aanmoedigen in de samenleving te worden geaccepteerd door verantwoordelijkheid te nemen voor gedrag en genoegdoening te verschaffen door op basis van sterke punten tastbare en praktische hulp te bieden aan leden van de samenleving van de cliënt (met andere woorden, pro sociaal worden).

Ten slotte wijzen de beschikbare resultaten uit dat deze hulp kan worden vergroot door de inzet van een mentor.

Door: Leo van Garsse

Universiteit Gent

Genoegdoening

Uit de ervaringen blijkt dat slachtoffers de belofte van genoegdoening vaak als beledigend zien. Als zij met dit ‘doel’ worden geconfronteerd, voelen zij wellicht niet dat hun ervaringen serieus zijn genomen. Dit is waarschijnlijk een van de redenen waarom slachtoffers van ernstige misdrijven de neiging hebben om, althans aanvankelijk, maatregelen of benaderingen van genoegdoening af te wijzen. Een richtlijn van het Europees Parlement inzake de rechten van slachtoffers is duidelijk gebaseerd op dit type ervaring en benadrukt het recht van het slachtoffer genoegdoeningsmaatregelen af te wijzen of te worden beschermd tegen de risico’s daarvan in plaats van toegang tot dergelijke maatregelen te hebben. Deze beschermende houding gaat echter voorbij aan de belangrijke bevinding dat naarmate het misdrijf ernstiger is slachtoffers sterker de behoefte voelen actief hun standpunt te heroverwegen ten aanzien van het misdrijf en de gevolgen daarvan. Dit is niet slechts een kwestie van het slachtoffer als passieve ontvanger van informatie of vergoeding maar veeleer als iemand die actief een standpunt inneemt dat voor de dader, het strafrechtsysteem en de samenleving werkelijk een verschil maakt.

Sommige wetenschappers (waaronder de schrijver dezes) pleiten voor een verandering van de woordkeuze van ‘herstel’ of ‘genoegdoening’ in ‘respectvolle medebetrokkenheid’ bij recht doen. Het accent verschuift daarbij van autoritaire bescherming van een gewenst resultaat naar een open, procesgericht beroep op de hoedanigheid als burger. De cruciale vraag is die van persoonlijke identiteit: wie bleek ik te zijn in het proces van de afhandeling van dit misdrijf? De redenering omvat institutionele en politieke consequenties; de burger (slachtoffer, dader of medeburger) moet niet slechts een consument van rechten zijn maar een volwaardige medespeler in het geven van betekenis aan gerechtigheid.

‘Slachtoffer’ en ‘samenleving’

De begrippen ‘slachtoffer’ en ‘samenleving’ worden veelvuldig gebruikt maar missen duidelijkheid. Het concept van slachtoffer kan in brede zin worden gedefinieerd als ‘iedere persoon of elke organisatie die economisch of emotioneel … door een gebeurtenis wordt beïnvloed.’ Deze brede definitie heeft tevens betrekking op families van daders, buren, vrienden, kennissen, school enzovoort. Het begrip ‘slachtoffer’ kan ook worden beperkt tot degenen die door de gerechtelijke instanties worden erkend als formele belanghebbenden in een specifieke zaak. Bij deze nauwere benadering worden de belangen van veel burgers buiten beschouwing gelaten of als irrelevant gezien, waardoor het proces van ‘recht doen’ van de maatschappelijke realiteit vervreemd raakt. Dit proces kan in hoge mate tot secundaire victimisatie leiden. Het ‘officiële’ slachtoffer zou zich bovendien verplicht kunnen voelen een ‘goed slachtoffer’ te zijn en zich aan te passen aan de verwachting niet alleen materieel beschadigd te zijn maar ook moreel ‘geschokt’. Het spelen van de slachtofferrol, vooral in gevallen van kleine criminaliteit, kan door ‘slachtoffers’ als een last worden ervaren: een pedagogische verantwoordelijkheid die zij jegens de (jonge) crimineel hebben.

Anderzijds klinkt het typisch Angelsaksische concept van ‘samenleving’ in veel verstedelijkte, verbureaucratiseerde en multiculturele samenlevingen steeds vager. Hierdoor wordt het idee van de ‘beschadigde samenleving die moet worden hersteld’ ietwat gekunsteld en wordt het vaak beschouwd als een goedkope rechtvaardiging van publiekelijke tussenkomst. Dit wordt duidelijk als we gesprekken over welk soort activiteiten kunnen worden beschouwd als ‘taakstraf ten behoeve van de samenleving’ nader bekijken; dit zijn maar al te vaak gesprekken over hetgeen voor enkele burgers bevredigend is. Zelfs het schoonmaken van een openbaar plantsoen, waarbij vaak van cliënten met taakstraffen wordt gebruikgemaakt, impliceert een groot aantal aannames die slechts zelden worden bezien in relatie tot de opvattingen van mensen over de waarde en betekenis van dit werk vanuit het perspectief van ‘genoegdoening’.

Het begrip reclassering

Zolang reclassering wordt toegepast als een schijnbaar mild vonnis in gevallen van kleine criminaliteit door jongeren of volwassenen zonder strafblad, is het gedoemd te worden beschouwd als een gunst, waarbij noch het standpunt van het slachtoffer noch de verantwoordelijkheid van de dader jegens het publiek serieus wordt genomen.

Als de dader wordt verplicht het slachtoffer schadeloos te stellen, aan bemiddeling deel te nemen of ‘iets voor de samenleving’ te doen, wordt verondersteld dat het slachtoffer of de samenleving behoeften of verwachtingen heeft die passen bij hun rol in deze controlerende en ietwat pedagogische benadering.

Als we deze gedachtegang doortrekken, mogen de grenzen van zaken die voor reclassering in aanmerking komen geen kwestie van openbare regelgeving zijn of van bindende selectie door professionele deskundigen maar moet veeleer worden gelet op de individuele en sociale motivatie en de burgerlijke hoedanigheid van de betrokkenen: slachtoffers, daders en de samenleving. Hiervan mogen de ernstigste zaken niet worden uitgesloten. Buiten een ideologische en antidemocratische reden is er inderdaad geen reden om de betrokkenen van een bijdrage aan hun constructieve integratie in de gemeenschappelijke ‘leefwereld’ uit te sluiten. In dat opzicht ligt de waarde van reclassering niet in het bieden van ‘gemakkelijke’ oplossingen maar in het voorstellen van verregaande humane en sociaal-politieke uitdagingen waarvan de uitkomst onzeker is.

In een dergelijke benadering is reclassering geen reeks alternatieve maatregelen voor ‘echte’ straf maar een beroep op burgerlijke participatie met betrekking tot juridische bescherming en open voor publieke betrokkenheid en controle bij het bewerkstelligen (en voortdurend handhaven) in de praktijk van wat het begrip ‘gerechtigheid’ in een democratische samenleving betekent. Dit soort gerechtigheid laat ruimte vrij voor genoegdoening, niet als een gemakkelijke manier om herstel of schadevergoeding zeker te stellen maar als proces van heroverweging van standpunten ten aanzien van het misdrijf en de gevolgen daarvan en ten aanzien van de medeburgers. Deze pedagogische uitdaging is niet alleen gericht op de dader en het slachtoffer. Wij zien haar ook als een sociaal pedagogische oproep aan alle sociale omgevingen (inclusief dader en slachtoffer) om hun vermogen op criminaliteit te reageren zorgvuldig te onderzoeken en geleidelijk te vergroten en constructief bij te dragen aan het proces van definiëring en herdefiniëring van de sociale regels van een democratische rechtsstaat.

Door: Ioan Durnescu

Universiteit van Boekarest

Hoewel er al een lange geschiedenis van toezicht op criminelen bestaat, is het aantal studies waarin wordt gekeken naar de beleving van de onder toezicht geplaatste cliënten nog beperkt.

De werking van toezicht wordt door verschillende factoren beïnvloed. Sommige daarvan hebben betrekking op de wijze waarop aan de sancties invulling wordt gegeven. In dat opzicht wordt toezicht steeds geavanceerder en steeds afhankelijker van technologie. Elektronisch toezicht is hiervan een goed voorbeeld.

In sommige landen heeft men het vereiste dat daders moeten instemmen met bepaalde vormen van toezicht (bijvoorbeeld de taakstraf – Community Order – in Engeland en Wales) afgeschaft. In veel landen is het aantal aan toezicht verbonden voorwaarden en verplichtingen zodanig toegenomen dat wel wordt gezegd dat toezicht op een ‘virtuele gevangenis’ begint te lijken.

Andere factoren die in verband worden gebracht met de ervaring van toezicht hebben betrekking op de wijze waarop de toezichtpraktijk is ingericht. Waar de praktijk wordt gezien als legitiem en transparant, ervaren cliënten toezicht als een goede kans om een nieuw leven op te bouwen en de gevangenis te mijden. Waar bovendien toezicht wordt beschreven als gericht op het oplossen van problemen of op de welzijnsbehoeften van cliënten, wordt toezicht door cliënten ervaren als nuttig. Hetzelfde geldt wanneer reclasseringsmedewerkers als redelijk, open, flexibel en betrouwbaar worden beschouwd. Het tegenovergestelde geldt echter ook: cliënten die vinden dat het bij toezicht aan eerlijke procedures ontbreekt of dat toezicht een te grote inbreuk vormt, hebben ook een negatief oordeel over toezicht.

Ook bij elektronische controle is er kritiek. Sommige cliënten waarderen de mogelijkheid buiten de gevangenis te kunnen blijven en leiden een ‘vrijwel normaal leven’, terwijl anderen vinden dat elektronische controle hen onder psychologische druk zet en hen confronteert met stress, angst en verleiding. Hetzelfde kan worden gezegd over taakstraf. Uit onderzoek blijkt dat cliënten deze sancties meestal als waardevol beschouwen en het gevoel hebben dat zij er persoonlijk iets van meepikken. Anderzijds blijkt echter ook dat sommige cliënten het moeilijk vinden om zich langdurig te motiveren en er moeite mee hebben werk zonder betaling te moeten accepteren.

De meeste onderzoeken naar de beleving van toezicht zijn gebaseerd op een beperkt aantal respondenten en op diepgaande gesprekken met daders. Het is duidelijk geworden dat in de toekomst nieuwe en meer etnografische methodologieën moeten worden ontwikkeld om de volledige complexiteit van de interactie tussen daders en hun toezichthouders in kaart te brengen. Gelukkig hebben de onderzoekers deze uitdaging aangenomen, zodat we in de toekomst wellicht veel meer te weten komen over wat cliënten denken en vinden van toezicht en welke invloed de ervaring op hen en de mensen in hun omgeving heeft.

Door: Gill McIvor

Universiteit van Stirling

Taakstraffen, waarbij daders een voorgeschreven aantal uren onbetaald werk moeten verrichten ten behoeve van de samenleving, is een straf die in rechtsgebieden in het Westen wijdverbreid is. Taakstraffen kunnen op verschillende momenten in het strafrechtsysteem worden ingezet. Hoewel taakstraffen vaak worden gebruikt als alternatief voor detentie of als op zichzelf staande sanctie, kan in sommige rechtsgebieden van daders worden verlangd dat zij onbetaald werk doen als alternatief voor gevangenisstraf wegens het nalaten een boete te betalen of als alternatief voor vervolging. Het werk kan worden uitgevoerd voor afzonderlijke begunstigden of voor non-profitorganisaties en kan persoonlijke diensten inhouden of, in de meeste gevallen, praktische taken.

De strafdoelstellingen van taakstraffen zijn onderwerp van uitvoerig debat, en de relatieve nadruk op straf, herstel en resocialisatie varieert per rechtsgebied en varieert binnen rechtsgebieden ook naarmate de tijd verstrijkt. Bij een recente vergelijking van taakstraffen in Europese rechtsgebieden bleek dat het accent steeds meer wordt gelegd op vergeldingsaspecten van onbetaald werk (bijvoorbeeld het prioriteren van zwaar fysiek werk dat ‘zichtbaar’ is) in een poging publieke en gerechtelijke steun te krijgen terwijl rehabilitatiedoelstellingen specifieker gericht worden op het terugdringen van recidive.

Gezien de uiteenlopende doelstellingen kan de invloed van taakstraffen op verschillende manieren worden beoordeeld. Op een zeer praktisch niveau kan het door daders uitgevoerde werk financieel en in gewerkte uren worden gekwantificeerd en biedt het vaak tastbare voordelen, zoals verbeteringen in lokale voorzieningen. Op het interpersoonlijke vlak vindt dagelijks interactie plaats tussen de personen die het werk verrichten en mensen die ervan profiteren, al weten we nog steeds betrekkelijk weinig over de aard van de – positieve of negatieve – invloed van die interactie. Er is echter bewijs van de potentiële ‘generatieve’ en re-integratieve voordelen voor daders in het feit dat ze iets teruggeven aan hun lokale gemeenschappen. Er is bijvoorbeeld gebleken dat daders de kans op het ontwikkelen van nieuwe vaardigheden waarderen en werk doen dat door de begunstigden op prijs wordt gesteld. Bovendien is de kans op recidive kleiner bij degenen die taakstraffen als positief ervaren. Taakstraffen kunnen een re-integratieve invloed hebben doordat daders in staat worden gesteld in een vrijwillige (en soms betaalde) hoedanigheid te blijven werken bij aan de samenleving [r4] gerelateerde organisaties nadat ze de werkzaamheden hebben verricht die hun zijn opgedragen.

Ondanks het feit dat er met betrekking tot recidive meer gegevens nodig zijn, kan nu al worden gesteld dat taakstraffen doeltreffender zijn dan detentie. Rekening houdend met een reeks relevante variabelen, blijkt bijvoorbeeld uit gegevens van de Schotse overheid dat het recidivepercentage onder degenen die tot taakstraffen zijn veroordeeld lager is dan onder degenen die detentie hebben gekregen, vooral onder jonge criminelen met een langer strafblad. Uit een onderzoek naar taakstraffen in Zwitserland kwam naar voren dat het percentage recidive bij daders die een taakstraf kregen opgelegd lager was, vooral bij degenen die het vonnis redelijk vonden. Uit een onderzoek in Nederland bleek dat lagere recidivepercentages met betrekking tot diefstal en geweldsmisdrijven onder jonge daders die taakstraffen kregen opgelegd acht jaar aanhielden.

Door: Faye S. Taxman, Ph.D.

George Mason Universiteit

Als op de samenleving gericht middel voor het straffen van daders biedt reclassering een drievoudig voordeel: voor de afzonderlijke dader, voor de maatschappij in het algemeen en voor het rechtssysteem. Wat de afzonderlijke dader betreft, blijft deze deel uitmaken van de samenleving terwijl hij of zij de samenleving ‘terugbetaalt’. Daarnaast kan de cliënt zijn of haar verantwoordelijkheden als burger blijven vervullen, zoals werken, in het gezin functioneren en aan het maatschappelijk leven deelnemen. De reclasseringscliënt kan ook gebruik blijven maken van maatschappelijke voorzieningen voor de behandeling van drugsgebruik, gezondheidszorg, werkgelegenheid enzovoort – voorzieningen die de cliënt helpen de rol van burger weer op te nemen.

Reclasseringsdiensten zijn afhankelijk van deze maatschappelijke voorzieningen en kunnen bijdragen aan het opbouwen van op de samenleving gerichte organisaties die voorzien in de bredere behoeften van de samenleving, zoals diensten die zich met gedrag bezighouden, preventie van bendevorming, huisvestingsondersteuning en netwerken voor maatschappelijke ondersteuning. Maatschappelijke organisaties, zowel overheids- als non-profitorganisaties, vervullen een belangrijke rol voor de reclasseringsdienst en voor reclasseringscliënten omdat zij deze cliënten helpen iets voor de samenleving terug te doen via het vervullen van taakstraffen. Ook kunnen de reclasseringsdiensten ondersteunende diensten bieden om cliënten te helpen voorkomen dat zij opnieuw met justitie in aanraking komen.

De flexibiliteit van reclasseringstoezicht (in sommige rechtsgebieden) – als vonnis op zichzelf of als platform waaraan componenten kunnen worden toegevoegd die betrekking hebben op de factoren die van invloed zijn op crimineel gedrag en die de beëindiging van crimineel gedrag kunnen bespoedigen – is een pluspunt. De cliënt kan aan de samenleving bijdragen door het voldoen van boetes, proeftijdkosten (in sommige rechtsgebieden), terugbetalingen enzovoort. Het rechtssysteem kan reclassering gebruiken om de doelen van beëindiging van crimineel gedrag te bevorderen door proeftijdvoorwaarden te richten op factoren die de cliënt in staat stellen iets voor de maatschappij terug te doen, factoren aan te pakken die aan criminaliteit bijdragen, en de cliënt de kans te geven zich nieuwe vaardigheden eigen te maken (via opleiding, werk, ouderschap enz.) om een rol in de samenleving te vervullen.

De kosten van reclassering zijn al even divers als de baten. De belangrijkste kostenposten zijn de reclasseringsmedewerkers en medewerkers van de reclasseringsbureaus en de infrastructuurkosten van het kantoor. De reclasseringsmedewerkers zijn goedkoper dan gevangeniscellen. Zij hoeven immers niet 24 uur per dag te worden betaald en vereisen geen fysieke beveiligde ruimte voor de detentie van criminelen. Reclasseringsmedewerkers overladen met zaken kan de werkelijke kosten van reclassering kunstmatig verlagen. Naarmate de zaakbelasting hoger is, neemt ook de kans toe dat reclasseringsmedewerkers niet doeltreffend kunnen doen wat zij moeten doen, zoals het bieden van risicobeheer, de ‘werkrelatie’ (met de cliënt) ontwikkelen om een sfeer van vertrouwen en rechtvaardigheid tot stand te brengen, zaken beheren en doorverwijzen naar diensten, of diensten verlenen. Reclasseringsmedewerkers kunnen veel doelen van een sanctie verwezenlijken indien zij voldoende tijd hebben om zich met de criminogene risicofactoren en behoeften van cliënten bezig te houden. Andere aan reclassering gerelateerde kosten hebben betrekking op dienstverlening betreffende drugsgebruik, psychische gezondheid, werkgelegenheid, opleiding en andere onvervulde behoeften van cliënten. De kosten van reclassering zijn volledig gerelateerd aan de omvang en zwaarte van de zaken en de mate waarin reclasseringsmedewerkers cliënten koppelen aan diensten die op de samenleving zijn gericht. In sommige rechtsgebieden worden deze kosten soms verrekend via de inkomsten uit geldboetes, reclasseringskosten, kosten van drugstests, terugbetalingen en andere gerechtelijke kosten.

Reclassering is een straf waarvan de maatschappij kan profiteren zonder dat de middelen van het systeem te zwaar worden belast. Het systeem kan het potentieel van reclassering echter ondermijnen door de medewerkers en middelen te zwaar te belasten en door cliënten te overladen met voorwaarden om de sanctie te intensiveren. Reclassering is elastisch als het gaat om doelen, operaties en voordelen. Bij een raming van de kosten en baten van reclassering moet nauwkeurig worden gelet op de geformuleerde doelen en op de wijze waarop reclassering in de desbetreffende context wordt geoperationaliseerd.